Zilveren bouilloire op los komfoor met brander, Philippus Prié

Sinds de eerste kennismaking aan het eind van de 16e eeuw is thee in de 18e eeuw dankzij de import door de VOC gemeengoed geworden. Om je als beter gefortuneerde van het gewone volk te onderscheiden, kun je kiezen voor speciale theemelanges en dure theesoorten. Ook met je servies kun je je onderscheiden, zoals met een bouilloire als deze. De waterketel met komfoor wordt gebruikt om het theewater kokend te houden. De ketel met zijn meloenvorm en bladvormige deksel is uitgevoerd in rococostijl.

De bouilloire is gemaakt door de Middelburgse zilversmid Philippus Prié (1721- 1793). Al sinds het eind van de 16e eeuw zijn in Zeeuwse steden als Middelburg en Vlissingen zilversmeden actief. Ze maken vaak voorwerpen in opdracht van gilden, schutterijen, kerken en stadsbesturen. Veel van deze objecten zijn verloren gegaan. De Bataafse overheid verplicht haar burgers in 1795 om zilveren en gouden objecten in te leveren, zodat er munten van kunnen worden geslagen. Tijdens de beschieting van Middelburg in mei 1940 gaat bovendien de in het stadhuis ondergebrachte kunstcollectie met daarin vele zilveren voorwerpen verloren.

Philippus Prié is één van de voornaamste zilversmeden in Middelburg in de tweede helft van de 18e eeuw. Hij gaat eerst in de leer bij Cornelis Blaauwbeens en later bij zijn vader, Jacobus Prié. In 1749 treedt Philippus Prié toe tot het gilde van de zilversmeden, 30 jaar later wordt hij benoemd tot deken. Prié wordt vooral geïnspireerd door de ontwikkelingen in de Haagse zilversmeedkunst.