Schelpenbuffet afkomstig uit het woonhuis van Job Baster in Zierikzee, met de wapens van hemzelf en van zijn echtgenote Jacoba Vink, Job Baster

Job Baster (1711-1775) werd geboren in Zierikzee. Zijn vader overleed toen hij vijf jaar oud was en hij werd opgevoed door zijn oom en tante in Rotterdam waar hij de Latijnse school bezocht. Vervolgens werd hij opgeleid tot geneesheer, eerst in huis bij een arts in Rotterdam, later aan de Leidse universiteit. Na zijn afstuderen maakte Baster een studiereis naar Frankrijk en Engeland. In december 1732 vestigde hij zich als geneesheer in Zierikzee en ging hij wonen op Havenpark 35. Hij trouwde in 1734 met Jacoba de Kok, hertrouwde na haar overlijden in 1741 met Jacoba Vink. In 1758 kreeg Baster de beschikking over een speelhof aan de rand van de stad op enkele stappen van zijn woonhuis. Het Zonnehof had een grote tuin met vijvers waar Baster zijn goudvissen kon kweken. Daarnaast bezat hij nog een buitenplaats bij Schuddebeurs, een half uur buiten de stad, genaamd Buitenzorg. Baster bezat een grote verzameling schelpen, koralen, versteningen, houtsoorten, zeegewassen en zeedieren op sterk water, waarover hij met diverse geleerden correspondeerde. Als hobby verwerkte hij zijn schelpen tot objecten, in die tijd een rage in verschillende Europese landen.
In het buffet van Baster zijn vele tientallen soorten schelpen verwerkt, zowel Europese als tropische. Veel tropische horens en platte schelpen en enkele stukken koraal (onder meer in het rechter wapen zit orgelpijpkoraal). Voor de belijning heeft Baster vooral gebruik gemaakt van de gehoorbeentjes (otolieten) van vissen. Aan de onderzijde van het buffet is het wapen van Baster (springende windhond) en zijn echtgenote Jacoba Vink (klimmende leeuw) te zien.
Baster is daarnaast de eerste die de uit China afkomstige goudvis in Nederland introduceerde en kweekte. Dat deed hij niet onverdienstelijk en in 1771 bezat hij er meer dan duizend. Behalve voor de kweek waren ze bij Baster ook bestemd voor de consumptie, zo blijkt uit onderstaande bron.

'Ik heb eenige der grootste van deze visjes laaten kooken, en in gezelschap van goede vrienden gegeeten. Wij probeerden dezelfve met vesfcheide ‘Sausen’, dog met de zoogenaamde eijer Sause waren zij smakelijkst, en veel beter dan de gemeene Karper: gekookt waren zij zoo vaft van vis niet als de Baars, dog anders zoo fijn, mals en tender, als eenige Rivier-vis kan zijn, en geene fijne hinderlijke graatjes hebbende als de Voorn, Snoek, enz. Gebakken waren zij ruim zoo delicieus als Baars'

Bron: Natuurkundige beschrijving van den KIN-YU of GOUD-VIS, Job Baster, Zevende deel, eerste druk (1763).