Jak van zwarte zijde met pagodemouwen

Zwarte kleding in de 16e / begin 17e eeuw is nobel, formeel, duur en vroom. De dragers laten zich dan ook graag portretteren in dit kostbare zwart. Zwart verven is lange tijd de moeilijkste, duurste en meest arbeidsintensieve verftechniek van textiel. Om een mooi zwart te krijgen, wordt wol en zijde opgebouwd uit meerdere kleuren. Eerst wordt het textiel blauw geverfd met een kuipkleurstof en daarna rood met een beitskleurstof. Indigo en wede met het kleurend bestanddeel indigotin geven het diepe blauw. Meekrap met aluin als beitsstof geeft een oranjerood. Ook looizuren uit houtsoorten in combinatie met ijzerzouten worden gebruikt. Ze zorgen laag op laag voor het diepste en duurste zwart.

Antwerpen en later ook de Noordelijke Nederlanden staan in deze tijd bekend om hun vakbekwame zwartververijen. Alleen de rijkste families kunnen zich een zwarte garderobe veroorloven, compleet met kraakwit Italiaans en Vlaams kloskant voor kragen en mutsen. In de 18e eeuw verdwijnt zwart als modekleur, maar het wordt begin 1900 weer populair in de Zeeuwse streekdracht. Door het strenger worden van geloof en rouwvoorschriften, maar ook onder invloed van de rijk gedecoreerde Victoriaanse mode vol kralenwerk en donker kant, gaat menig Zeeuw in het zwart gekleed.